|
WALPURGISNACHT LYRICS
"Moerasghesomp" (2003 Demo)
1. Vanden Duyvel Ende Den Klock 2. Den Kluizenaar 3. Van den Doolenden Ridder 4. Dood, Verdef & Ellende 5. Duyvelsrit den Bockenreyders 6. Nachtgebroed
1. Vanden Duyvel Ende Den Klock
2. Den Kluizenaar
Ver van de bewoonde wereld
In een rotshol duister en kil
Slijt een kluizenaar zijn dagen
Eenzaam, stil.
Verzwolgen door Vergetelheid
Geen mensch die hem daar moeit
Lang gelee voor zulks gekozen
Doch berouw nog geen moment.
Angst en afkeer van de menschen
Hun gezwets, geroddel & gejaag
Reeds als kind wist hij het zeker:
"Hier doe ík niet lang aan mee!"
Verzwolgen door Vergetelheid
Geen mensch die hem ooit moeit
Lang gelee voor zulks gekozen
Doch berouw nog geen moment.
Eerbied voor den kluizenaar...
Afzondering was de juiste kuur
Voor een al te droef en zuur leven
Fier verdraagt hij nu zijn pijn
De pijn van hier op aard' te zijn.
EERBIED!!!!!
3. Van den Doolenden Ridder
Hoet u, reysigher, soo ghi gaet gheswint
By nacht en onty, weer en wint
Voor den ridder met het ghulden swaert.
Klinckt zyn nootkreet in den verte,
Neemt dan deesen raet ter herte:
Best vervolght gh' uw wegh naer huys en haert!
Met syn bende kwam hi lang gheleeden
Naer het Braebantsch land ghereeden,
Roovent ende plund'rent in den nacht,
Maer de boeren van den Peel
Hebben die met rieck en steel,
Schop en vleegel bloedich omgebracht.
De ridder en syn schildknaep, die ontkwaemen
Vluchtent in het veen tesaemen.
Nooit syn si ten ooverkant geraekt,
Doch in 't Dolle Moer verdroncken
Waer nog immer, diep verzoncken,
't Goud blinckt dat door hen werd buytgemaekt.
Tot men vint des ridders ghulden swaert
Sal hi doolen hier op aerd.
Versticken zult ge, doet valt u ten deel,
Door meely immer verder heen
Gedreeven in het drassich veen,
Als ghi hem soeckt, de ridder van den Peel.
4. Dood, Verdef & Ellende
Vervloekt zijn jullie allen
Vervloekt en gedoemd te sterven.
Jullie brachten hier het christendom
En schreven ons de verbeelding toe;
Dood zullen wíj nu brengen
Dood, verderf & ellende.
Wraak zal komen in de nacht
Verstikken zullen jullie in modder en veen.
STERF!!!!!
Duyvels verschijnen
Jullie (kerk)klokken verdwijnen
Zwijgen zullen ze nu
Op de bodem van een ven.
Jullie vrezen ons
Wij hebben weer rust.
"Vervloekt dagwezensssss!!!!!
Ssssssssterfff!!!!!!
Aargh ik zag komen!!!!
Jullie wezensss van zonlicht!!!!
Jong rassssssssterfff!!!
Jullie bracht onrussst!!!
Jullie vreest mijn!!!
Noemt mijn nachtgebroed!!
! Vervloekt mijn!!!!
Bracht chrissssstendom!!!
IK VERVLOEKT JULLIE!!!"
5. Duyvelsrit den Bockenreyders
De boomen zwijgen deeze nacht,
Toch steeckt er door een duyst're kracht
Een wind op, niemand weet van waer
En voert met sich een stem, hoort naer:
"Komt mackers, laet ons strijden gaen,
De christenzielen neederslaen.
Gehoefd ende gehoornd het ros,
Te vuur, te zwaerd, de toorn breeckt los!"
Den grond gekliefd, ziet: met een zucht
Van hellevuur en zwaevellucht
Verschijnt het leeger van de nacht,
Demoonen van de wilde jacht.
"Tezaemen trekken wij ten strijde,
Bende van de Bockereyders,
Met hellebaerd en goedendag.
Dat al die god eert bloeden mag!"
Door tooverij en duyvelswerck
Verheft de horde zich in 't zwerck,
De hoeven ranselen den wind.
Wee uw gebeente, menschenkind!
6. Nachtgebroed
In het holst van de nacht
Als de duisternis op haar diepst is
En het braaf christenvolk
Reeds lang te rusten gegaan
Dan komt het nachtgebroed tot leven.
Op woeste wijde heide
In de ban van grote hete vuren
Doet het al wat God verboden heeft
Om vervolgens spoorloos te verdwijnen
Tot de volgende nacht valt.
Niemand weet vanwaar zij komen
Noch waarheen zij dan weer gaan
Deze doodsbleke schepsels van de nacht
Bezeten door een duivelsche macht.
Niemand weet vanwaar zij komen
Noch waarheen zij dan weer gaan
Doch blijven komen zullen zij zeker
Nimmer ophouden te bestaan.
|
|