|
WALPURGISNACHT LYRICS
"Die Derwaert Gaen En Keeren Niet" (2005)
1. Intro 2. Vanden Doolenden Ridder 3. De Dood van Kyrië 4. Nachtgebroed 5. Mijn Dierbaer Peellant 6. De Kluizenaar 7. Verlokt is Verloren 8. Bochbroch 9. Duyvelsrit der Bockereyders 10. Verschroeide Verlatenheid
1. Intro
2. Vanden Doolenden Ridder
Hoet u, reysigher, soo ghi gaet gheswint
By nacht en onty, weer en wint
Voor den ridder met het ghulden swaert.
Klinckt syn nootkreet in den verte,
Neemt dan deesen raet ter herte:
Best vervolght gh' uw wegh naer huys en haert!
Met syn bende kwam hi lang gheleeden
Naer het Braebantsch land ghereeden,
Roovent ende plund'rent in den nacht,
Maer de boeren van den Peel
Hebben die met rieck en steel,
Schop en vleegel bloedich omgebracht.
De ridder en syn schildknaep, die ontkwaemen
Vluchtent in het veen tesaemen.
Nooit syn si ten ooverkant geraekt,
Doch in 't Dolle Moer verdroncken
Waer nog immer, diep verzoncken,
't Goud blinckt dat door hen werd buytgemaekt.
Tot men vint des ridders ghulden swaert
Sal hi doolen hier op aerd.
Versticken zult ge, doet valt u ten deel,
Door meely immer verder heen
Gedreeven in het drassich veen,
Als ghi hem soeckt, de ridder van den Peel
[written by Heer Halewyn]
3. De Dood van Kyrië
Reeds lang verdwenen zijn
De aardmannetjes
Die vroeger de Peel bewoonden.
't Was de dood van
Hun koning Kyrie
Die hen deed besluiten
De Peel voor immer te verlaten.
"Kyrie is dood, zegt het voort:
Heimelijke moord!
Kyrie, gedood door 's jagers hand
Op ons heideland!
Kyrie is dood; wreken zullen wij
Die laaghartigheid!
Kyrie, gedood door 's jagers hand
Op ons heideland!"
Hun vertrek was hun wraak
Op dees jagers daad,
Nimmer zullen zij nog doen
Arbeid voor mensen.
"Saluut hulpvaardigheid, gezweet
En gezwoeg... Hiervan
Hadden wij toch allang genoeg!"
't Eens zo nijvere volkje
Is thans liever lui dan moe
En heeft de wijze les geleerd
Geen mens ooit te vertrouwen.
4. Nachtgebroed
In het holst van de nacht,
Als de duisternis op het diepst is
En het braaf christenvolk
Reeds lang te rusten gegaan,
Dan komt het nachtgebroed tot leven.
Op woeste wijde heide
In de ban van grote hete vuren
Doet het al wat god verboden heeft,
Om vervolgens te verdwijnen
Tot de volgende nacht valt.
Niemand weet vanwaar zij komen
Noch waarheen zij dan weer gaan,
Deze doodsbleke schepsels van de nacht
Bezeten door een duivelse macht.
Niemand weet vanwaar zij komen
Noch waarheen zij dan weer gaan,
Doch komen blijven zullen zij zeker
Nimmer ophouden te bestaan.
5. Mijn Dierbaer Peellant
't Peellant is een vreemt stuk lants,
Donker ende vael van aansicht.
Een troosteloose sfeer daer hangt;
Grimmich, droef, mistroostich.
Doch myn dierbaer droomlant van weleer,
Is thans welhaest verdweenen...
Eens was dootsch en drassich moer aldaer,
Noch begaenbaer, noch bewoonbaer.
Dicke laeghen verraderlyc veen
Stonden hier garant voor eeuwiche rust.
Maer helaes, siet aen:
Ontwaatering ende ontveening
Hebben seer aansienlyc kwaet ghedaen.
Van 't Peelmoer soo sompich, stille ende ghevreest,
Is thans haest niets meer over.
Eens was ooc woeste wijde heide aldaer.
Deese kaale, dorre ende eentooniche vlacte,
Waerop slechts hier ende daer een bleecke boom,
Stuche struyc of verlaaten ven,
Weckte onghewilt een droevich ghevoel op,
En wert dus maer ontghonnen.
't Oorspronck'lyc Peellant, my soo dierbaer,
Is voor immer teloorghegaen...
6. De Kluizenaar
In een rotshol duister en kil
Slijt een kluizenaar zijn dagen
Eenzaam, stil...
Verzwolgen door vergetelheid
Geen mens die 'm daar ooit moeit
Lang gelee voor zulks gekozen
Doch berouw nog geen moment.
Angst en afkeer van de mensen
Hun gezwets, geroddel en gejaag
Reeds als kind wist hij het zeker:
"Hier doe ik niet lang aan mee!"
Verzwolgen door vergetelheid
Geen mens die 'm daar ooit moeit
Lang gelee voor zulks gekozen
Doch berouw nog geen moment.
Eerbied voor de kluizenaar...
Afzondering was de juiste kuur
Voor een al te droef en zuur leven
Fier verdraagt hij nu zijn pijn
De pijn van hier op aard' te zijn.
EERBIED!!!!!!
7. Verlokt is Verloren
De eenzame sterveling
Dwalend door de Peel
Gelokt door een kinderlijk gejank...
Een doodskreet klinkt
Als de sterveling is gegrepen
Een doodse stilte volgt...
Als hij wordt ontdaan van zijn bloed!
Roerloos ligt het ven
Als was daar niets gebeurd...
Doch ergens in dit donker diep
Staren groene ogen
Wachtend op wat komen gaat...
Groene ogen staren
Vanuit het ven zo zwart
Zwart als de nacht...
Kindergeschrei deint
Over de drassige vlakten
Galmend over beek en ven...
Verlokt is verloren!
8. Bochbroch
Zijn gezicht
Harig en verwrongen,
Op een nek
Scheef en puisterig.
Zijn poten
D'ene kort, d'andere
Langer, soms slepend,
Soms in woeste buiteling
Rollend en tollend
Over de heide gierend.
Gelijk een rottende zwam
Bedekt een enorme bochel
Zijn kromme rug.
Gedachten
Van haat en van wraak
Koesterend
Als zijn geboorteplag.
Bochbroch:
de Vunzige, de Voze,
de Narrige, de Zomper.
9. Duyvelsrit der Bockereyders
De boomen swychen deeze nacht,
Toch steeckt er door een duyst'ren cracht
Een wint op, gheen en weet van waer
En voert met sich een stem, hoort naer:
"Komt mackers, laet ons stryden ghaen,
De christensielen neederslaen.
Ghehoefd ende ghehoornd het ros,
Te vuur, te swaert, de toorn breeckt los!"
Den gront gheclieft, siet: met een sucht
Van hellenvuur ende swaevellucht
Verschijnt het leegher van den nacht,
Demoonen van der wilden yacht.
"Te samen trecken wy ten stryde,
Bende van de Bockenreyders,
Met hellenbaerd en goedendach.
Dat al die Godt eert bloeden mach!"
Door toovernie ende duyvelswerc
Verheft de horde sich in 't swerc,
De hoeven ranselen den wint.
Wee uw ghebeente, menschenkint!
10. Verschroeide Verlatenheid
Een aslaag bedekt
De verschroeide vlakte,
Waar men ook kijkt
D'enige kleur is zwart.
Weer koud voelt de aarde
Na een verhitte strijd
Met het vuur en de wind,
'n Spel der elementen
Grimmig en imposant.
Er is niets dat hier nog leeft
Op deze plek des onheils
Waar de Dood zo hard sloeg
Dat zelfs de gieren zwijgen...
|
|